|
|
Overgenomen uit internetsite van www.schuttevaer.nl
Originele
link was: 'http://www.schuttevaer.nl/Berichten/9903/mariaoord.htm'
(In 2005 is de oorspronkelijke link van internet
verdwenen, de tekst is overgenomen op deze pagina)
Herinneringen ophalen aan
internaat Maria-Oord Hansweert
BERGEN OP ZOOM (28 maart 1999) - Het kostgeld bedroeg ooit 400 gulden
per jaar, meldt een prospectus van het Internaat voor R.K.
Schipperskinderen (voor jongens en meisjes) ‘met continu-onderwijs’
Maria-Oord te Hansweert. Kom daar nu nog maar eens om. Voor dat
continu-onderwijs, bijles in onder meer Frans na de reguliere
schooltijd, moest een extra toelage van drie kwartjes per week worden
neergeteld. ‘Waarom die bijlessen? Nou, schipperskinderen waren toen
immers achterlijk’, zegt Nelly den Boer met een licht sarcastische
ondertoon. Zij was zaterdag een van de 107 oud-bewoners en
oud-leerlingen, die in motel De Wouwse Tol nabij Bergen op Zoom een
reünie van Maria-Oord bezochten. De derde reünie sinds het internaat
vlakbij de sluis van Hansweert tijdens de Watersnood van 1953
wegspoelde.
De vorige keer, tien jaar geleden, waren er door onbekendheid van het
evenement maar een handjevol mensen. De initiatiefneemster van deze
keer, Corry Kindt uit Terneuzen, heeft meer op de trom geroffeld.
Zodoende zat zaterdag de zaal bomvol; er waren ook een stuk of zestig
echtgenoten en echtgenotes meegekomen. Voor sommigen was het 46 jaar of
langer geleden, dat ze elkaar voor het laatst zagen. Lang niet alle
schipperskinderen van toen zijn gaan varen. Ze kwamen elkaar dus ook
nooit meer op het water tegen.
Met genegenheid
Er wordt met genegenheid over de vroegere kostschool gepraat. ‘Ik
kan het ook niet helpen, maar ik heb er een heerlijke tijd gehad’, zegt
een van hen. ‘Tegenwoordig schijn je aan je internaatstijd trauma’s
overgehouden te moeten hebben vanwege de rottigheid die daar moet zijn
geweest. Maar in Hansweert was dat dus niet zo. In Maria-Oord en op
school was het gewoon fijn, sorry hoor.’
De bijval is ruim. ‘Natuurlijk was je liever bij je ouders aan boord,
maar dat kon nou eenmaal niet’, zegt Nelly den Boer bijvoorbeeld. Zij
was van de lichting 1946-’49 en noemt haar tijd in het internaat leuk.
‘Ook de school was leuk. Tot 1949 gingen alle kinderen in Hansweert op
de dorpsschool, naderhand alleen nog die hoogste klassen. De drie
laagste klassen kregen les in de school bij de villa, het gebouw aan de
andere kant van de sluis waar het internaat in die tijd naartoe
verhuisde.’
Het eerste internaat was gevestigd in een honderd jaar oude werkkeet uit
de tijd van het graven van het Kanaal door Zuid-Beveland en in een
eveneens oud, groot huis daar vlak naast. ‘Zo lek als een mandje was het
daar overal’, vertelt Anny Biemans, die bij een van de eerste lichtingen
hoorde. ‘Als het regende, moesten we overal potten en pannen zetten.’
Corry Kindt herinnert zich ook nog goed dat er in het eerste internaat
geen verwarming was, amper een kachel. ‘In de winter lag er een
ijslaagje op je waskom en kregen we een hete bedsteen mee om ons onder
de dekens warm te houden.’
Negentig
Zuster Alice Notermans, die vanaf het begin in 1938 op enige
tussenpozen na alle jaren in Hansweert werkte, meestentijds als
moeder-overste, zegt ronduit dat die eerste onderkomens zulke bouwvallen
waren, dat het onverantwoord was er kinderen te huisvesten. Zuster Alice
is negentig jaar, maar weet dat heel goed te verbergen. Alweer jaren in
het moederhuis van de orde van de Dochters van Onze Lieve Vrouwe van het
Hart verblijvend, aarzelde ze even om naar de reünie te gaan. ‘Ik dacht:
wat zullen de mensen er wel niet van vinden als ik, zo’n oud mens, zou
komen. Maar ik wilde toch nog wel heel graag voor het laatst al m’n
kinderen nog eens zien.’
Van dat besluit had ze zaterdagmiddag geen seconde spijt. De oud-overste
werd op handen gedragen. ‘Ja, vroeger ook al’, zegt een stevige
zestiger. ‘Al was ze zuster-overste, ze was niet streng. Van zuster
Alice mocht nog wel eens wat.’ Het reglement bepaalde bijvoorbeeld, dat
de kinderen eens per maand bezoek mochten hebben van hun ouders en dat
ze, als ze door de ouders werden gehaald, één nacht aan boord mochten
blijven, ‘doch alleen bij de ouders.’ Ook bezoek na achten ‘s avonds was
niet toegestaan.
‘Al was het middernacht’, zegt de oud-overste nu, ‘de deur ging open
voor ouders. Natuurlijk zeg, die kinderen moesten toch al zoveel contact
met thuis missen. Of kwam een oom of tante ze halen, dan mochten ze van
mij ook mee. En kwam er eentje overdag opgetogen roepen: "Zuster,
zuster, m’n vader ligt in de sluis", dan liet ik ze ook gaan. Het zou
toch wel zeer hardvochtig zijn geweest om dan nee te zeggen.’
Vreselijk verdriet
Zuster Alice weet nog goed hoe het allemaal begon. Haar orde vatte het
plan op om een bejaardenpension annex internaat voor schipperskinderen
te beginnen, betrok daarvoor die krakkemikkige gebouwen en maakte bekend
wanneer het zou beginnen. ‘De eerste dag ging voorbij zonder dat er één
schipperskind kwam. Op het laatste moment brachten ouders een jongetje.
Maar wat moesten wij doen met zo’n kind, dat helemaal alleen was? We
namen hem maar mee naar de kerk. En daar zette hij het toch op een
gillen! Hij kroop helemaal onder de banken. Toen bleek dat dat kind nog
nooit in een kerk was geweest.’
De oud-overste bekent dat ze zich het verdriet van de kinderen altijd
zeer heeft aangetrokken. ‘Ik vond het net zo erg als zij, als ze
afscheid van hun ouders moesten nemen. Het waren ook meestal nog van die
kleintjes. En ze konden ook zo’n hartverscheurend heimwee hebben. Net
kom ik hier nog zo’n jongen tegen; destijds was het een lange lummel,
die vreselijk verdriet kon hebben. Vooral ‘s nachts. Dat vond ik zo erg,
dat ik zo’n kind bij me in bed nam. Dat moet je tegenwoordig niet meer
wagen, want dan staan de kranten er vol mee. Maar voor zo’n kind was het
welkome troost. Na nog wat nasnikken vielen ze dan meestal wel weer
rustig in slaap.’
Neergekeken
Zuster Alice benadrukt een paar keer, dat ze schippers en hun
kinderen zulke hartelijke, lieve mensen vond. ‘Kijk hier maar rond: het
zijn toch allemaal nette, aardige mensen?’ Zij kon er zich, vertelt ze,
vreselijk kwaad over maken dat er vroeger op schippers werd neergekeken.
‘We hadden een keer roodvonk in het internaat, het oude gebouw nog.
Zestig kinderen, allemaal ziek. Toen kwam de huisdokter en die wilde
niet binnenkomen. Hij had zelf ook kinderen en die gingen voor die
schipperskinderen. Toen ben ik naar buiten gegaan en heb ik hem eens
even flink de waarheid gezegd. Ja kom nou!’
Ook van een andere categorie kwam niet de naastenliefde en
medemenselijkheid die je ervan zou verwachten, onthult ze. ‘We hadden
veel te weinig stoeltjes. Vroeg ik aan de paters of ze me aan zestig
stoeltjes konden helpen. Kreeg ik als antwoord dat dat helemaal niet
nodig was voor die schipperskinderen!’ Ze kan er nog boos om worden.
Onder het praten komen diverse reünisten een hand geven, vraagt er een
of hij eens in Tilburg op bezoek mag komen en wisselt ze hartelijke
kussen uit met een schippersdochter. ‘Zij zat op de naaischool. Haar
moeder kwam daar ook wel helpen.’
Niet al ‘haar’ kinderen herkent ze na 46 tot 61 jaar op het eerste
gezicht. ‘Het is ook zo lang geleden en het zijn er ook zoveel geweest.
En ik heb ze ook niet allemaal in mijn klas gehad. Maar hun ouders heb
ik wel allemaal gezien bij het aanmelden en bij het halen en brengen.
Daarom vraag ik hoe hun vader en moeder heetten, dan zie ik daarvan de
gezichten weer voor me en dan zie ik het kind erbij dat ze destijds
waren.’
Held
Minstens één reünieganger had zuster Alice echter nog zeer levendig voor
de geest staan: Paul de Bakker. Die moest ze ook heel speciaal de
groeten overbrengen van zuster Erentrudis (88), die ook nog in Tilburg
woont. In de nacht van de Watersnood wist Paul de Bakker, toen waterrat
van twaalf jaar oud, deze zuster het leven te redden. Terwijl alle 85
kinderen, alle vijftien bejaarde pensiongasten en de nonnen, al met
natte voeten, net op tijd naar de zolderverdieping van Maria-Oord
vluchtten, wilde zuster Erentrudis nog naar de keuken om wat proviand te
halen.
‘Doch ze werd plotseling opgenomen en in het water gesmakt. Verdoofd van
de schrik zou ze verdronken zijn in de gang, indien niet de twaalfjarige
Paul, die zwemmen kon als en rat, haar was nagesprongen. Met veel moeite
wist hij haar naar de trap terug te brengen en van de dood te redden’,
schreef de krant er onder het kopje ‘Heldhaftige knaap’ daags nadien
over. Zelf leek hij zaterdag wat verlegen met de herinnering aan zijn
heldendom van 46 jaar geleden. Des te trotser was zuster Alice: ‘Ik ben
met Paul op de foto gegaan. Voor mezelf en voor zuster Erentrudis. Kan
ze hem toch nog een keer zien, al is het dan niet in het echt.’
JOS HOFFMANN
|